A |
|
Aapjeslijn: |
bijnaam voor lijn 15 omdat deze naar
Artis reed. |
Abattoirlijn: |
bijnaam voor lijn 6 i.v.m. de toenmalige
route naar het abattoir. |
Afsluiter: |
sectiescheiding in de bovenleiding die
de trambestuurder met uitgeschakelde motoren dient te passeren. De
plaats waar de afsluiter zich bevindt is aangegeven met een wit
vierkant in het wegdek en/of met een witte band op de
bovenleidingmast. |
Afzakken: |
het, na opgelopen vertraging, inkorten van de rit om tijd in te
halen. De bedoeling daarvan is op tijd aan de volgende rit te
beginnen.
(Henk Graalman)
Dat is dus niet inkorten, zoals 'een Weteringcircuitje maken'. Als
een lijn flink in de vertraging zat, gooiden de bestuurders de
frequentie naar beneden. De dienst werd in feite opgerekt. Als je
dat lang genoeg volhoudt, heb je op een gegeven moment een hele rit
overgeslagen, oftewel een rit 'afgezakt'. Dat is de juiste term.
Op bepaalde feestdagen, zoals met Kerst, had men in vroegere
jaren (?) nog wel de gewoonte om in de avonddienst ook de frequentie
op te rekken, om zo meer tijd in het eindpunthuisje te kunnen
doorbrengen en alle versnaperingen te nuttigen die 'de koffiepot'
verstrekt had. Ook dat was dus afzakken, hoewel er geen sprake was
van enige vertraging.
Met de komst van de VETAG is dat onmogelijk geworden, omdat de
dienstleiding onmiddellijk kan zien dat de dienst gesaboteerd wordt.
(Jerry Hendriksen) |
B |
|
Band: |
met het toezicht belaste chefs droegen
een uniformjas met een "band" om de mouw. Dienstdoend trampersoneel
dat collega's waarschuwde voor chefs langs de lijn deed dat door
cirkelvormige handbewegingen rond hun mouw te maken. |
Bijenkorfje pikken: |
rit naar het CS inkorten tot de lus die
in vroeger jaren aanwezig was in de Beursstraat / Beursplein om vandaar naar het Rokin terug te keren.
De keerlus begon op het Damrak (uit beide richtingen,
later alleen nog uit de richting Dam) en liep via Beursplein en
Beursstraat naar de Dam, dus onder De Bijenkorf door. |
Blauwe wagen: |
Vanaf
1929 kwam een geheel nieuw tramtype in dienst dat was
doorontwikkeld op eerdere tramtypen. Deze motorwagens waren langer
dan hun voorgangers en hadden vier zijruiten. De balkons waren
daarentegen weer korter dan die van de Grootbordessers. De vijftig
door Werkspoor in 1929-1930 gebouwde motorwagens hadden een
elektrische installatie van AEG of Siemens en kregen de nummers
396-445. Zij kregen als eerste trams een lichtere blauwe kleur met
een grijze raampartij, in plaats van het donkerblauw met gelakte
zijpanelen en deuren dat tot dan toe gebruikelijk was. Daarom werden
de nieuwe trams Blauwe wagens genoemd.
(Wikipedia)
Lees ook
>>
pentekening Jos
Wiersema |
Bloedneus: |
drieassige motorwagen met een deels rood geschilderd front.
Aanvankelijk alleen op lijn 27, later op alle drieassige motorwagens
toen deze nog slechts conducteurloos dienst deden. Toen men
in 1967 voor lijn 27 de tweemansbediening op drie-assers wilde
invoeren, wilde men dat deze trams een afwijkend uiterlijk
kregen. Men bedacht de rode baan over de neus. Er werd een
prijsvraag uitgeschreven onder de naam "Het beestje moet een naam
hebben" en de winnende naam werd "de dievenwagen". Het personeel van
de werkplaats had echter al een betere naam verzonnen, "de
bloedneus", een naam die zelfs in de dienstregelingen zou
opduiken. Later werden meer drie-assers tot bloedneus verbouwd.
(Jerry Hendriksen) |
Blokken: |
Dit zijn
de electro-magnetische railremmen. Deze worden in werking gesteld
d.m.v. een pedaal. Door gebruik te maken van de railremmen kan er
een noodstop gemaakt worden. De bestuurders spreken dan van "blokken
trappen". Als er een noodstop gemaakt wordt, is dit voor de
passagiers niet zo comfortabel, want veiligheidsgordels zitten er
niet in de tram.
Echter, in de blauwe wagens en de Utrechtenaren was
er geen railrempedaal maar een railremhefboom
die met de hand bediend werd.
(Jos Frederiks en Cor
Fijma) |
Beugeltrekken: |
Heeft niets met de tandarts te maken, maar
soms werd je verzocht - in geval van technische problemen met je
wagen - om de beugel naar beneden te halen. Dat deed je vroeger
simpelweg door aan een touw te trekken. |
Beugelzwaaien: |
Op lijnen met een kopeindpunt - die er na
1950 niet meer waren - of bij calamiteiten moest je met een touw de
beugel uit zijn vergrendeling trekken en dan met het andere touw de
(sleep)beugel de andere kant op slingeren tot hij in zijn
vergrendeling viel. Dan pas kon je terugrijden. Zou je dat niet
doen, dan kon de beugel gaan 'steken', de bovenleiding omhoog duwen
en - erger - lostrekken. |
Boerenkoollijn: |
bijnaam voor lijn 1: na zijn verlenging naar het
Hoofddorpplein in 1929 werd deze lijn wel
zo genoemd, omdat dat eindpunt zo dicht bij
het toenmalige tuinbouwgebied ten westen van de Westlandgracht lag.
(Cees Pot) |
Bokkie maken: |
hard remmen om de passagiers te bewegen
vooral door te lopen in de wagen. Toen er railremmen kwamen ook wel
"blokken" genoemd. In Amsterdam werd altijd gesproken van "blokken"
als "railremmen" bedoeld werden. |
Bollenveld: |
vroegere eindpunt van lijn 17 op het
Surinameplein.
(Jos Frederiks) |
D |
|
De Koffiepot: |
Dat was/waren een of meerdere bestuurders
van de lijn die zorgden dat er koffie (en later ook snacks) op het
eindpunt aanwezig was. De prijs was vastgesteld en het personeel
werd geacht die te voldoen. In latere jaren zorgde het GVB voor een
koffieautomaat en nog later verschenen ook kleine snack-automaten. Op
sommige lijnen stonden soms complete vrieskisten. Nu moest iedereen
wel gewoon betalen. Iedere lijn bepaalde zijn eigen prijzen. Op
een gegeven moment kreeg de koffiepot van het GVB een MAKRO-kaart en
vrije tijd voor boodschappen en onderhoud aan de automaten. Van de
bescheiden winst werden met feestdagen bijvoorbeeld een kerstboom en
gratis snacks neergezet. Ook het jaarlijks uitje met het personeel
van de lijn werd daar (deels) uit gefinancierd. Ik spreek in het
verleden, omdat ik geen idee heb hoe de huidige situatie is.
(Jerry Hendriksen) |
Dronkemanslijn: |
bijnaam voor lijn 17 i.v.m. de vele
dronken passagiers |
Doofstommenlijn: |
bijnaam voor lijn 19 i.v.m. de slechte
manieren die het publiek daar toonde. |
Doorhalen: |
Een halte zonder stoppen voorbij rijden.
(Henk Graalman) |
Doornroosje: |
Bijnaam voor
een conducteur
die in de late dienst wat te langzaam de
deuren sloot naar de zin van de bestuurder.
Deze schokte de conducteur
dan wakker door even een stelling op te
trekken met de handrem aan.
(Henk Graalman) |
De Duiventil: |
Deze stond op het
stations plein CS van daar uit werden de wissels bediend, in mijn
tijd zat daar een chef die heette
Lampo hij gaf aan als je vertrek tijd versterken was dat je de
deuren moest sluiten en moest vertrekken.
Als het spoor bezet bleef dan stuurde hij de achter komende
wagens op een ander spoor.
Soms deden we ook wel eens met moed wil dat wij Lampo niet
hoorde, als hij dan naar beneden kwam reden we weg
(Henk Mellema)
Aanvulling van Cor Fijma:
de duiventil doet thans dienst als onderkomen van de verkeersleiding
van de museumtramlijn aan de Karperweg. De duiventil aan het
Stationsplein is geplaatst in 1955 toen het wisselwachterstorentje
voor de ingang van het CS moest worden gesloopt voor de aanleg van
een voetgangerstunnel en de bouw van een VVV-kantoor. De tunnel en
het VVV-kantoor hebben in 1980 plaats gemaakt voor de toegang tot
het metrostation. |
E |
|
Eenmanswagen: |
In 1921
werd een geheel afwijkende serie van vijf motorwagens geleverd door
door de Duitse fabriek Linke Hoffmann, met een elektrische
installatie van Bergmann. Deze wagens, met de nummers 391-395, waren
de eerste eenmanwagens (EMW) in Amsterdam en speciaal bestemd voor
kringlijn 22 om het Centraal Station, die dat jaar was ingesteld. In
navolging van deze trams werden nog tientallen Unions verbouwd tot
eenmanwagens. Vanaf de jaren dertig reden de Bergmann-wagens op lijn
18 naar Sloterdijk, tot de opheffing in 1951. De 393 werd nog als
proef verbouwd tot eenrichtingwagen met gemoderniseerd front. In
1954 werd de gehele serie afgevoerd.
(wikipedia)
Bergmann 392 als
EMW
pentekening Jos
Wiersema
Union 65 als EMW
uit de verzameling van Wim van Ingen |
Enkeltjes: |
De conducteur
verkocht ‘enkeltjes’, een eenritkaartje met overstap.
(Henk Graalman)
|
Elektronische
wagens: |
Na de serie 635 - 669
kwam de serie 670 -
724. Die werd voorzien van een geheel elektronisch
stuurstroomsysteem. Dit bediend door een klein knuppeltje, dat door
de bestuurder ineens helemaal naar voren kon worden bewogen, waarna
de acceleratie volledig automatisch geschiedde. Dit systeem was ook
voorzien van een antislipinstallatie. Voorloper van het ABS dus.
Deze wagens werden de elektronische wagens ook wel elektronen
genoemd. Dit is de serie 670 - 724. Deze trams bestaan overigens
allang niet meer.
(Jos Frederiks)
de 709 is als museumstuk
bewaard. (red.) |
Eigen materieel: |
Een aanrijding met een voertuig van het
eigen bedrijf. De verzekering kon dan dus niets
claimen. Dergelijke aanrijdingen werden je zwaar aangerekend. |
G |
|
Grootbordesser: |
bijnaam voor de
236-300 en 321-390;
In 1912 ontving Werkspoor van de
Gemeentetram een bestelling van 50 motorwagens. De wagens zouden een
vergrote uitgave zijn van de Unions, blijkende uit de aanwezigheid
van drie zijramen. Ook de balkons zouden ruimer bemeten zijn dan bij
de Unions het geval was. De inrichting van de wagens was gelijk aan
die van de eerste tramgeneratie; ook de nieuwe trams waren voorzien
van twee langsbanken waarop men elkaar zat aan te gapen.
lees ook >> |
Glijers: |
bijnaam voor de
230-235; deze hadden de neiging bij het remmen te gaan glijden, de schrik
van iedere trambestuurder. De wagens wisselden dan ook nogal eens
van lijn omdat ze bij bestuurders niet populair waren. |
H |
|
Hoofbureau voor
zakkenrollers: |
Het hoofdbureau
van de politie op de Elandsgracht werd door menig conducteur op lijn
17 afgeroepen als “Hoofdbureau voor zakkenrollers”
(Henk Graalman) |
Het
Reptielenhuis: |
Een benaming bij (sommige) bestuurders voor
het hoofdkantoor. |
Harmonicatram: |
Ook tweelingtrams genoemd. In 1932 bouwde
het GVB een tram uit de 161 en 162 met een verlaagd tussenstuk (toen
al) die tot 1947 in dienst bleef. In 1934 volgde de 177/178 met
een langer tussenstuk, welke tot 1950 in dienst bleef.
Tweerichtingtrams! Een plan om nog 34 harmonicatrams te bouwen is
niet uitgevoerd. |
I |
|
Inrukken/uitrukken: |
"Inrukken" is het naar de remise terugkeren van trams. Dus het
tegengestelde van inrukken is "uitrukken".
In Amsterdam werd in plaats daarvan meestal gesproken van
"binnenlopen/uitlopen". Ook hoorde je wel "binnenlopers/uitlopers". |
J |
|
Jeruzalemexpress: |
bijnaam voor lijn 25, die nu
Amsterdam Zuid met het centraal station verbindt, ging in 1930 van
start. Voor de oorlog stond hij bekend als de Jeruzalem Expres,
omdat hij gebruikt werd door de joodse bewoners van de
Rivierenbuurt. |
Jodenlijntje: |
bijnaam voor lijn 8; deze
reed, voor en deels tijdens de oorlog, van Zuid, waar de rijke Joden woonden, naar de
Nieuw Marktbuurt, waar de armlastige Joden woonden. De route van lijn 8 is onder
andere in 1943 gebruikt voor de deportatie van Joden naar de NS-stations vanwaar naar kamp Westerbork werd gereden.
Officieel is lijn 8 op 9 juli 1942 opgeheven omdat
dat de bezetter de Joden
verbood van het openbaar vervoer gebruik te
maken. De
deportatietrams reden immers slechts tijdens uren waarop geen
regulier tramverkeer bestond en de kosten van
deze nachtelijke diensten werden gedeclareerd
bij de opdrachtgever, dus de "Zentralstelle". |
K |
|
Kinderstoel: |
Stoel van de conducteur in de drie-assers. |
Klapper: |
Benaming
van bestuurders voor een ongeval.
(Henk Graalman) |
Keetje Stippel
of Ballenwagen: |
Bijnaam voor tram 700 die met de 700 ballen was versierd.
(Henk Graalman)
In 1975 vierde Amsterdam het 700-jarig bestaan en de tram het
75-jarig (GVB)bestaan. Marte Roling mocht voor een aardige prijs
tram 700 en bus 75 versieren en deed dit door beide voertuigen vol
te plakken met grote stippen. Zeker geen 700 stuks, want daar had
ze een veel grotere tram voor nodig gehad. In die dagen draaide de
film "Keetje Tippel" in de bioscoop, waardoor de variant "Keetje
Stippel" snel was uitgevonden.
(Jerry Hendriksen) |
Knoflookexpress: |
bijnaam voor lijn 13; vanwege het hoge percentage aan
Indische klanten van deze lijn. Deze naam
komt voor in een artikelenreeks over Amsterdamse
tramlijnen, die in 1958 in "Ons Amsterdam"
verschenen is onder de titel "Tram en
stadsontwikkeling".
(Cees Pot) |
Klootwissel: |
‘Klootwissel’ voor
een haakwissel, met bijgaand een foto van personeel die er vreselijk
mee zaten te modderen, het was meer vissen om de hefboom met ‘kloot’
(gewicht) te vinden en deze bestuurder zit veel te diep te zoeken.
De laatste haakwissels lagen op de NZ Voorburgwal bij het Paleis op
de Dam.
Gedurende een omleiding van de NZVBwal lijnen in september 1969
veroorzaakte dit alles nog wat verwarring inclusief bestuurders die
met het verkeerde wisselijzer er op los gingen.
(Henk Graalman)
foto: Henk Graalman |
Koffiewagen/-dienst: |
dit was een dienst op een lijn die begon vanuit de remise tussen
15:00 en 16:00 uur en eindigde weer in de remise rond 22:00 uur.
(J.Baan) |
L |
|
Lange lummel: |
bijnaam indertijd voor lijn 3; in verband met de
lengte van het traject Javanplein - Centraal Station.
(Cees Pot) |
Lage blauwen: |
wagens 396-445, dus de oorspronkelijke
50 blauwe motorwagens, aanvankelijk gewoon "blauwen" genoemd omdat
zij de eerste wagens waren in de nieuwe blauwe kleur. Toen de dertig
bijwagens 901-930 waren veranderd in motorwagens 446-475 ging men
van de hoge en de lage blauwen spreken. Op de foto de rechter tram.
|
Lijn 101: |
De spotnaam voor lijn 6 in het begin van de
twintigste eeuw; de 0 staat daarin voor het aantal passagiers
dat in de wagen had plaatsgenomen en de beide enen duiden op
wagenbestuurder en conducteur.
(Cor Fijma) |
Loopwagens: |
Toen er meer en meer trams kwamen waarin de
conducteur een zitplaats had in een loge, ontstond de benaming
"loopwagens" voor de vooroorlogse trams waarin de conducteur lopend
zijn werk deed. Met het afvoeren van de laatste "blauwe wagens" in
1968 verdween de laatste loopwagen.
(Jos Frederiks) |
N |
|
Noodstop: |
Met volle kracht, zand en blokken een noodremming
uitvoeren.
(Henk Graalman) |
O |
|
Onderuit gaan: |
Wanneer een wagen gaat
glijden op gladde rails en er zand getrapt moet worden (gaat
tegenwoordig automatisch).
Vooral een verschijnsel in de herfst wanneer gevallen
bladeren de rails ‘vet’ maakten, vooral op de Churchilllaan,
Westermarkt etc..
(Henk Graalman) |
Onderzeeërs: |
Bijwagenserie 701-880, tussen 1914 en 1921
in dienst is gesteld. Vanwege het bolle dak en de vijf
ventilatiekokers op het dak. |
P |
|
Paard: |
Rijrichtingkruk, een soort contactsleutel voor de tram. Het paard
had 4 standen. vooruit, achteruit, de nulstand, en de z.g. sterstand
(*). De standen spreken volgens mij voor zich. In de sterstand was
alles op de tram in bedrijf, maar hij kon niet rijden. In de
sterstand kon het paard ook van de wagen af en meegenomen worden.
Dit laatste was zelfs verplicht als de bestuurder de wagen verliet.
(Jos Frederiks) |
Pelikanen: |
In de
jaren 30 werd er "gepelikaand". Er moest sneller gereden kunnen
worden om wagens uit te sparen om het
dienstbetoon te verhogen. Om dit per lijn te onderzoeken werden
ervaren bestuurders op die lijn ingezet om na te gaan of er op
verantwoorde wijze sneller kon worden gereden. "Is er bij jullie al
gepelikaand?", was dus de vraag. Het woord "pelikanen" is ontleend
aan de snelle vlucht van het toenmalige KLM-vliegtuig met de naam
"Pelikaan" naar Batavia.
Het sneller rijden betekende ook het einde van de meeste
bijwagendiensten en het begin van klachten van de passagiers over
ruw rijden. Het schrappen van bijwagendiensten maakte het mogelijk
45 bijwagens te verbouwen tot snelle motorwagens (446-490). |
Pitwagen: |
laatste wagen van de dag die de
volledige rit naar het andere eindpunt maakte. Er werd een rode
schijf voor de koplamp gezet, aangeduid als "De Pit". Ook de gelede
wagens kenden nog "de pit": de woorden "laatste rit" op een rode
ondergrond op de richtingfilm. |
Plakkenlijn: |
bijnaam voor
lijn 5; een plak
is een 2
1/2 cent-stuk; de klanten van lijn 5 waren kennelijk vroeger
nogal vrijgevig.
(Cees Pot) |
Potwagen: |
Deze bracht het personeel 's-morgens
en 's-avonds naar hun werk cq de remise of zo
dichtmogelijk naar hun woonadres.
(C.J. vd Ploeg)
De "pot" was de naam voor het voorwerp
waarin personeel dat van de potwagens gebruik maakte een bijdrage
kon storten voor de collega's die zo vriendelijk waren op de
potwagen dienst te doen. In 1957 zijn de pottrams vervangen door
"potautobussen" omdat steeds meer personeel woonde in buurten die
voor de tram niet bereikbaar waren. Slechts een enkele maal hebben
daarna nog pottrams gereden, bijvoorbeeld bij gladheid.
(Cor Fijma)
foto uit 1932
|
R |
|
R-schijf: |
wagens die naar de remise reden, voerden
een metalen plaat op de koplamp waarin de letter "R" was
uitgespaard. De drieassers en de gelede wagens voerden geen
R-schijven, maar de tweeassers bleven dat doen. |
Radwagen: |
De
eerste serie gelede wagens 551-575 waren
oorspronkelijk uitgerust met een gangknuppel om de tram te laten
accelereren c.q. af te remmen. Bij dat systeem hoorde een z.g.
Servomotor. Toen de wagens enkele jaren in dienst waren, gingen die
servomotoren kapot, maar nieuwe werden er niet meer gemaakt. Het
Servosysteem werd daarop vervangen door een "gangwiel" (rad), zoals
bij de drieassers. Radwagens dus.
(Jos Frederiks)
De eerste serie enkelgelede trams 551-575 verscheen in 1957 en werd
aangevuld met de wagens 576-587 in 1959. Deze waren servo-gestuurd.
Volgens mij waren de eerste dubbelgeleden 602-634 ook nog
servo-gestuurd. Men begon pas eind 70-er jaren met de ombouw. Ik heb
nog op de onomgebouwde wagens gereden. Je voelde nog nauwelijks de
stellingen; het leek wel of je in een bord pap zat te roeren; zo
versleten was alles. Verder piepte en sjilpte de servomotor dat het
een lieve lust was.
De verbouwde wagens, met verhoogd dashboard en rad, waren
hele fijne wagens. Eindelijk zat er goede cabineverwarming in en de
bediening via het rad was ook erg prettig. Een mening die veel
bestuurders met mij deelden. Echter niet het
merendeel van de bestuurders in de remise Havenstraat. Toen ook
de verbouwing van de stuurstroomwagens ter sprake kwam, heeft men
daar zwaar geprotesteerd tegen de plannen om daar ook radwagens van
te maken; men vond de bediening niet ergonomisch verantwoord.
En met succes. De stuurstroomwagens
behielden hun knuppel.
Overigens werden de autootjes van de chefs ook RADwagens genoemd;
afgeleid van: Radio Auto Dienst; heel iets anders dus.
(Jerry Hendriksen) |
Retenkrabber/-veger: |
bijnaam voor werklui, die voor de
komst van de railreinigers, met een haak het
vuil uit de rails krabden.
(Cees Pot)
Ook bleven
zij dat doen na de komst van de
railreinigers. De railreinigers
dienden voor reiniging van wisselloos spoor.
De wissels werden altijd gereinigd en gesmeerd door werklieden
die in latere jaren met automobielen van de wegdienst de
wissels bezochten. Ik heb nog eens in de
jaren zestig met een van die werklieden in de
avonduren alle wissels in het oostelijk stadsdeel nagereden. Ook
hoorde je wel de aanduiding "retenveger" naast "retenkrabber"
gebruiken.
(Cor Fijma)
fragment foto Tom Mulder |
S |
|
Sjorren: |
vond plaats met trams die te vroeg dreigden aan te
komen op het Stationsplein. Dan werd er stapvoets gereden.
(Henk Graalman) |
Stoeltjeswagens: |
De serie 301-320 (ex
401-420) stond als "stoeltjeswagens" bekend. De in 1910-1911 door
Werkspoor gebouwde serie bijwagens werd in 1913-1914 tot motorwagens
verbouwd. Omdat zij in afwijking tot de meeste overige trams die
langsbanken hadden over omklapbare dwarsbanken beschikten, werden
zij "stoeltjeswagens" genoemd. Zij deden dienst tot 1950-1951.
Nadien werden enkele wagens nog als werkwagen gebruikt. De laatste
vier wagens werden in 1956 gesloopt. De 307 is als museumwagen
bewaard en is nu (2011) rijvaardig.
|
Stuurstroomwagens: |
Bij de eerste series gelede wagens werden de
weerstanden die de motoren geleidelijk van stroom te voorzagen,
langs mechanische weg kortgesloten. Bij de latere series gebeurde
dat elektrisch, de weerstanden werden dus bediend door een
stuurstroom. De eerste wagens waarbij dit gebeurde was de serie 635
- 669. Daarom kregen die de naam stuurstroomwagens. De
stuurstroomwagens zijn bijna allemaal al lang geleden gesloopt.
(Jos Frederiks)
de 665 is als museumstuk
bewaard. (red.) |
Spoorwagens: |
Trams die tot diep in de nacht op het
Stationsplein moesten wachten op de binnenkomst van de laatste
trein. Met de instelling van het busnachtlijnennet in de nacht van 3
op 4 mei 1969 kwamen de spoorwagens te vervallen. |
T |
|
Trapwagens: |
De
BN-serie 817-841 en 901-920 die voetbediening heeft. |
Trammodill: |
Als proefwagen voor de komende
elektronenserie werden de 570 en 652 voorzien van een
simaticbediening. In die dagen had DAF de Daffodill met varierende
transmissie en zo ontstond deze naam. |
U |
|
Unions: |
Raab leverde de Unions 15-39 en 50-155
Werkspoor leverde de serie
40-49 en 156-179 en Van der Zypen en Charlier
de serie 180-229. De drie leveranciers hadden elk hun eigen manier van bouwen - in het
uiterlijk en constructie zijn er daardoor grote verschillen tussen
de series, waardoor ze makkelijk te onderscheiden zijn.
De naam Union was in sierlijke letters in de dekplaat van de
schakelkasten gegoten - een bijnaam is dan snel geboren. Bij de
serie 180-229 is de naam Keulenaren echter ontstaan - naar de
herkomst van de wagens. Overigens hadden ook de wagens 13-14 een
Unioninstallatie - doch kregen niet de naam Union.
(Marc van Deventer)
Lees ook >>
|
Uitlopen: |
Uitrukkende
(uitlopende) trams op de Amstelveenseweg bij
de brug over de Kostverlorenvaart
om hun dienst aan te vangen. Het betreft trams van de
lijnen 1 en 17 onderweg naar hun werkterrein.
foto Cor Fijma |
Utrechtenaar: |
de "Utrechtenaar" is door de gemeente
Amsterdam in 1939 aangekocht van de gemeente Utrecht. In deze
gemeente werden de tramlijnen opgeheven. Het betrof een serie van 12
motorwagens uit 1927. Ze kosten destijds 1000 gulden per stuk en
verkeerden in prima staat. Ze hebben in Amsterdam
tot 1961 dienst gedaan op lijn 5.
Lees ook >>
pentekening Jos
Wiersema |
V |
|
Vlooienwagen: |
bijnaam voor de
wagens 13 en 14 hadden een stoffen bekleding op de banken. Maar er
waren in die tijd nogal wat lieden die weinig begrip van hygiëne
hadden. |
Vierkante wielen: |
Bij doorglijden met geblokkeerde wielen
slijt een stukje van het wiel af, waardoor de wagen gaat bonken. Wat
overdreven wordt dat 'vierkante wielen' genoemd. |
Vogelkooitje: |
bijnaam voor de bijwagens van serie 881-900 met middenbalkon
waarin de
conducteur als het ware heen en weer hipte van het ene naar het
andere compartiment. De wagens 931-950 waren ook zo ingericht, maar
die werden nooit als 'vogelkooitjes" aangeduid.
pentekening Jos
Wiersema |
W |
|
Wachtwagens: |
In 1964
zijn "wachtwagens" ingesteld. Op de Prins Hendrikkade werden
tramstellen en losse motorwagens geplaatst
die bij vertraging op de lijnen die het Centraal Station aandeden
konden invallen op die lijnen. Enkele jaren geleden zijn de
wachtwagens wegens bezuinigingen opgeheven."
(Jos Frederiks)
Later stonden ook wachtwagens op het
Surinameplein..
(J.Baan) |
Z |
|
Zand trappen: |
Als de
rails glad waren door vochtaanslag of door vallende bladeren konden
de wielen hun greep op de baan kwijt raken en begon de tram te
glijden. Om dit te voorkomen kon voor de wielen zand gestrooid
worden, door op een pedaal te trappen. Door de bestuurders werd dit
"zand trappen" genoemd.
(Jos Frederiks) |
Zuchters: |
bijnaam voor de eerste serie LHB
(Linke, Hoffmann, Busch) wagens 725-779, de 8G wagens hadden een
handrem, die bij een snelheid van minder dan 8 km p.u automatisch
vast sloeg. Dat ging gepaard met een kort
hard sissend geluid. Als van een diepe zucht dus. Overigens was dit
niet de beste serie trams die in Amsterdam heeft gereden. Ze waren
zeer storinggevoelig en zijn dan ook al lang verdwenen.
(Jos Frederiks) |