Tramjargon
Geheugen van de Amsterdamse tram

Share |

Een greep uit het Amsterdamse tramjargon

A

 
Aapjeslijn: bijnaam voor lijn 15 omdat deze naar Artis reed.
Abattoirlijn: bijnaam voor lijn 6 i.v.m. de toenmalige route naar het abattoir.
Afsluiter: sectiescheiding in de bovenleiding die de trambestuurder met uitgeschakelde motoren dient te passeren. De plaats waar de afsluiter zich bevindt is aangegeven met een wit vierkant in het wegdek en/of met een witte band op de bovenleidingmast.
Afzakken: het, na opgelopen vertraging, inkorten van de rit om tijd in te halen. De bedoeling daarvan is op tijd aan de volgende rit te beginnen.
(Henk Graalman)

Dat is dus niet inkorten, zoals 'een Weteringcircuitje maken'. Als een lijn flink in de vertraging zat, gooiden de bestuurders de frequentie naar beneden. De dienst werd in feite opgerekt. Als je dat lang genoeg volhoudt, heb je op een gegeven moment een hele rit overgeslagen, oftewel een rit 'afgezakt'.    Dat is de juiste term.
Op bepaalde feestdagen, zoals met Kerst, had men in vroegere jaren (?) nog wel de gewoonte om in de avonddienst ook de frequentie op te rekken, om zo meer tijd in het eindpunthuisje te kunnen doorbrengen en alle versnaperingen te nuttigen die 'de koffiepot' verstrekt had. Ook dat was dus afzakken, hoewel er geen sprake was van enige vertraging. 
Met de komst van de VETAG is dat onmogelijk geworden, omdat de dienstleiding onmiddellijk kan zien dat de dienst gesaboteerd wordt.
(Jerry Hendriksen)

B

 
Band: met het toezicht belaste chefs droegen een uniformjas met een "band" om de mouw. Dienstdoend trampersoneel dat collega's waarschuwde voor chefs langs de lijn deed dat door cirkelvormige handbewegingen rond hun mouw te maken.
Bijenkorfje pikken: rit naar het CS inkorten tot de lus die in vroeger jaren aanwezig was in de Beursstraat / Beursplein om vandaar naar het Rokin terug te keren. De keerlus begon op het Damrak (uit beide richtingen, later alleen nog uit de richting Dam) en liep via Beursplein en Beursstraat naar de Dam, dus onder De Bijenkorf door.
Blauwe wagen: Vanaf 1929 kwam een geheel nieuw tramtype in dienst dat was doorontwikkeld op eerdere tramtypen. Deze motorwagens waren langer dan hun voorgangers en hadden vier zijruiten. De balkons waren daarentegen weer korter dan die van de Grootbordessers. De vijftig door Werkspoor in 1929-1930 gebouwde motorwagens hadden een elektrische installatie van AEG of Siemens en kregen de nummers 396-445. Zij kregen als eerste trams een lichtere blauwe kleur met een grijze raampartij, in plaats van het donkerblauw met gelakte zijpanelen en deuren dat tot dan toe gebruikelijk was. Daarom werden de nieuwe trams Blauwe wagens genoemd.
(Wikipedia)
Lees ook >>


pentekening Jos Wiersema

Bloedneus: drieassige motorwagen met een deels rood geschilderd front. Aanvankelijk alleen op lijn 27, later op alle drieassige motorwagens toen deze nog slechts conducteurloos dienst deden. Toen men in 1967 voor lijn 27 de tweemansbediening op drie-assers wilde invoeren, wilde men dat deze trams een afwijkend uiterlijk kregen. Men bedacht de rode baan over de neus. Er werd een prijsvraag uitgeschreven onder de naam "Het beestje moet een naam hebben" en de winnende naam werd "de dievenwagen". Het personeel van de werkplaats had echter al een betere naam verzonnen, "de bloedneus", een naam die zelfs in de dienstregelingen zou opduiken. Later werden meer drie-assers tot bloedneus verbouwd.
(Jerry Hendriksen)
Blokken: Dit zijn de electro-magnetische railremmen. Deze worden in werking gesteld d.m.v. een pedaal. Door gebruik te maken van de railremmen kan er een noodstop gemaakt worden. De bestuurders spreken dan van "blokken trappen". Als er een noodstop gemaakt wordt, is dit voor de passagiers niet zo comfortabel, want veiligheidsgordels zitten er niet in de tram. Echter, in de blauwe wagens en de Utrechtenaren was er geen railrempedaal maar een railremhefboom die met de hand bediend werd.
(Jos Frederiks en Cor Fijma)
Beugeltrekken:

Heeft niets met de tandarts te maken, maar soms werd je verzocht - in geval van technische problemen met je wagen - om de beugel naar beneden te halen.   Dat deed je vroeger simpelweg door aan een touw te trekken.

Beugelzwaaien:

Op lijnen met een kopeindpunt - die er na 1950 niet meer waren - of bij calamiteiten moest je met een touw de beugel uit zijn vergrendeling trekken en dan met het andere touw de (sleep)beugel de andere kant op slingeren tot hij in zijn vergrendeling viel. Dan pas kon je terugrijden. Zou je dat niet doen, dan kon de beugel gaan 'steken', de bovenleiding omhoog duwen en - erger - lostrekken.

Boerenkoollijn: bijnaam voor lijn 1: na zijn verlenging naar het Hoofddorpplein in 1929 werd deze lijn wel zo genoemd, omdat dat eindpunt zo dicht bij het toenmalige tuinbouwgebied ten westen van de Westlandgracht lag.  
(Cees Pot)
Bokkie maken: hard remmen om de passagiers te bewegen vooral door te lopen in de wagen. Toen er railremmen kwamen ook wel "blokken" genoemd. In Amsterdam werd altijd gesproken van "blokken" als "railremmen" bedoeld werden.
Bollenveld: vroegere eindpunt van lijn 17 op het Surinameplein.
(Jos Frederiks)

D

 
De Koffiepot:

Dat was/waren een of meerdere bestuurders van de lijn die zorgden dat er koffie (en later ook snacks) op het eindpunt aanwezig was. De prijs was vastgesteld en het personeel werd geacht die te voldoen. In latere jaren zorgde het GVB voor een koffieautomaat en nog later verschenen ook kleine snack-automaten. Op sommige lijnen stonden soms complete vrieskisten. Nu moest iedereen wel gewoon betalen.    Iedere lijn bepaalde zijn eigen prijzen. Op een gegeven moment kreeg de koffiepot van het GVB een MAKRO-kaart en vrije tijd voor boodschappen en onderhoud aan de automaten. Van de bescheiden winst werden met feestdagen bijvoorbeeld een kerstboom en gratis snacks neergezet. Ook het jaarlijks uitje met het personeel van de lijn werd daar (deels) uit gefinancierd. Ik spreek in het verleden, omdat ik geen idee heb hoe de huidige situatie is.
(Jerry Hendriksen)

Dronkemanslijn: bijnaam voor lijn 17 i.v.m. de vele dronken passagiers
Doofstommenlijn: bijnaam voor lijn 19 i.v.m. de slechte manieren die het publiek daar toonde.
Doorhalen: Een halte zonder stoppen voorbij rijden.
(Henk Graalman)
Doornroosje: Bijnaam voor een conducteur die in de late dienst wat te langzaam de deuren sloot naar de zin van de bestuurder.  Deze schokte de conducteur dan wakker door even een stelling op te trekken met de handrem aan.
(Henk Graalman)
De Duiventil:

Deze stond op het stations plein CS van daar uit werden de wissels bediend, in mijn tijd zat daar een chef die heette Lampo hij gaf aan als je vertrek tijd versterken was dat je de deuren moest sluiten en moest vertrekken. Als het spoor bezet bleef dan stuurde hij de achter komende wagens op een ander spoor. Soms deden we ook wel eens met moed wil dat wij Lampo niet hoorde, als hij dan naar beneden kwam reden we weg
(Henk Mellema)
Aanvulling van Cor Fijma:
de duiventil doet thans dienst als onderkomen van de verkeersleiding van de museumtramlijn aan de Karperweg. De duiventil aan het Stationsplein is geplaatst in 1955 toen het wisselwachterstorentje voor de ingang van het CS moest worden gesloopt voor de aanleg van een voetgangerstunnel en de bouw van een VVV-kantoor. De tunnel en het VVV-kantoor hebben in 1980 plaats gemaakt voor de toegang tot het metrostation.

E

 

Eenmanswagen:

In 1921 werd een geheel afwijkende serie van vijf motorwagens geleverd door door de Duitse fabriek Linke Hoffmann, met een elektrische installatie van Bergmann. Deze wagens, met de nummers 391-395, waren de eerste eenmanwagens (EMW) in Amsterdam en speciaal bestemd voor kringlijn 22 om het Centraal Station, die dat jaar was ingesteld. In navolging van deze trams werden nog tientallen Unions verbouwd tot eenmanwagens. Vanaf de jaren dertig reden de Bergmann-wagens op lijn 18 naar Sloterdijk, tot de opheffing in 1951. De 393 werd nog als proef verbouwd tot eenrichtingwagen met gemoderniseerd front. In 1954 werd de gehele serie afgevoerd.
(wikipedia)


Bergmann 392 als EMW
pentekening Jos Wiersema


Union 65 als EMW
uit de verzameling van Wim van Ingen

Enkeltjes:

De conducteur verkocht ‘enkeltjes’, een eenritkaartje met overstap.
(Henk Graalman)

Elektronische wagens:

Na de serie 635 - 669 kwam de serie 670 - 724. Die werd voorzien van een geheel elektronisch stuurstroomsysteem. Dit bediend door een klein knuppeltje, dat door de bestuurder ineens helemaal naar voren kon worden bewogen, waarna de acceleratie volledig automatisch geschiedde. Dit systeem was ook voorzien van een antislipinstallatie. Voorloper van het ABS dus. Deze wagens werden de elektronische wagens ook wel elektronen genoemd. Dit is de serie 670 - 724. Deze trams bestaan overigens allang niet meer.
(Jos Frederiks)

de 709 is als museumstuk bewaard. (red.)

Eigen materieel:

Een aanrijding met een voertuig van het eigen bedrijf.   De verzekering kon dan dus niets claimen. Dergelijke aanrijdingen werden je zwaar aangerekend.

G

 

Grootbordesser:

bijnaam voor de 236-300 en 321-390; In 1912 ontving Werkspoor van de Gemeentetram een bestelling van 50 motorwagens. De wagens zouden een vergrote uitgave zijn van de Unions, blijkende uit de aanwezigheid van drie zijramen. Ook de balkons zouden ruimer bemeten zijn dan bij de Unions het geval was. De inrichting van de wagens was gelijk aan die van de eerste tramgeneratie; ook de nieuwe trams waren voorzien van twee langsbanken waarop men elkaar zat aan te gapen.
lees ook >>

Glijers:

bijnaam voor de 230-235; deze hadden de neiging bij het remmen te gaan glijden, de schrik van iedere trambestuurder. De wagens wisselden dan ook nogal eens van lijn omdat ze bij bestuurders niet populair waren.

H

 

Hoofbureau voor zakkenrollers:

Het hoofdbureau van de politie op de Elandsgracht werd door menig conducteur op lijn 17 afgeroepen als “Hoofdbureau voor zakkenrollers”
(Henk Graalman)

Het Reptielenhuis:

Een benaming bij (sommige) bestuurders voor het hoofdkantoor.

Harmonicatram:

Ook tweelingtrams genoemd.   In 1932 bouwde het GVB een tram uit de 161 en 162 met een verlaagd tussenstuk (toen al) die tot 1947 in dienst bleef.    In 1934 volgde de 177/178 met een langer tussenstuk, welke tot 1950 in dienst bleef. Tweerichtingtrams! Een plan om nog 34 harmonicatrams te bouwen is niet uitgevoerd.

I

 

Inrukken/uitrukken:

"Inrukken" is het naar de remise terugkeren van trams. Dus het tegengestelde van inrukken is "uitrukken".  In Amsterdam werd in plaats daarvan meestal gesproken van "binnenlopen/uitlopen". Ook hoorde je wel "binnenlopers/uitlopers".

J

 

Jeruzalemexpress:

bijnaam voor lijn 25, die nu Amsterdam Zuid met het centraal station verbindt, ging in 1930 van start. Voor de oorlog stond hij bekend als de Jeruzalem Expres, omdat hij gebruikt werd door de joodse bewoners van de Rivierenbuurt.

Jodenlijntje:

bijnaam voor lijn 8; deze reed, voor en deels tijdens de oorlog, van Zuid, waar de rijke Joden woonden, naar de Nieuw Marktbuurt, waar de armlastige Joden woonden. De route van lijn 8 is onder andere in 1943 gebruikt voor de deportatie van Joden naar de NS-stations vanwaar naar kamp Westerbork werd gereden. Officieel is lijn 8 op 9 juli 1942 opgeheven omdat dat de bezetter de Joden verbood van het openbaar vervoer gebruik te maken. De deportatietrams reden immers slechts tijdens uren waarop geen regulier tramverkeer bestond en de kosten van deze nachtelijke diensten werden gedeclareerd bij de opdrachtgever, dus de "Zentralstelle".

K

 

Kinderstoel:

Stoel van de conducteur in de drie-assers.

Klapper:

Benaming van bestuurders voor een ongeval.
(Henk Graalman)

Keetje Stippel of Ballenwagen:

Bijnaam voor tram 700 die met de 700 ballen was versierd.
(Henk Graalman)

In 1975 vierde Amsterdam het 700-jarig bestaan en de tram het 75-jarig (GVB)bestaan. Marte Roling mocht voor een aardige prijs tram 700 en bus 75 versieren en deed dit door beide voertuigen vol te plakken met grote stippen.    Zeker geen 700 stuks, want daar had ze een veel grotere tram voor nodig gehad. In die dagen draaide de film "Keetje Tippel" in de bioscoop, waardoor de variant "Keetje Stippel" snel was uitgevonden.
(Jerry Hendriksen)

Knoflookexpress:

bijnaam voor lijn 13; vanwege het hoge percentage aan Indische klanten van deze lijn. Deze naam komt voor in een artikelenreeks over Amsterdamse tramlijnen, die in 1958 in "Ons Amsterdam" verschenen is onder de titel "Tram en stadsontwikkeling".
(Cees Pot)

Klootwissel:

‘Klootwissel’ voor een haakwissel, met bijgaand een foto van personeel die er vreselijk mee zaten te modderen, het was meer vissen om de hefboom met ‘kloot’ (gewicht) te vinden en deze bestuurder zit veel te diep te zoeken. De laatste haakwissels lagen op de NZ Voorburgwal bij het Paleis op de Dam.
Gedurende een omleiding van de NZVBwal lijnen in september 1969 veroorzaakte dit alles nog wat verwarring inclusief bestuurders die met het verkeerde wisselijzer er op los gingen.
(Henk Graalman)


foto: Henk Graalman

Koffiewagen/-dienst:

dit was een dienst op een lijn die begon vanuit de remise tussen 15:00 en 16:00 uur en eindigde weer in de remise rond 22:00 uur.
(J.Baan)

L

 
Lange lummel: bijnaam indertijd voor lijn 3; in verband met de lengte van het traject Javanplein - Centraal Station.
(Cees Pot)
Lage blauwen: wagens 396-445, dus de oorspronkelijke 50 blauwe motorwagens, aanvankelijk gewoon "blauwen" genoemd omdat zij de eerste wagens waren in de nieuwe blauwe kleur. Toen de dertig bijwagens 901-930 waren veranderd in motorwagens 446-475 ging men van de hoge en de lage blauwen spreken. Op de foto de rechter tram.

© C. Pot

Lijn 101: De spotnaam voor lijn 6 in het begin van de twintigste eeuw; de 0 staat daarin voor het aantal passagiers dat in de wagen had plaatsgenomen en de beide enen duiden op wagenbestuurder en conducteur.
(Cor Fijma)
Loopwagens: Toen er meer en meer trams kwamen waarin de conducteur een zitplaats had in een loge, ontstond de benaming "loopwagens" voor de vooroorlogse trams waarin de conducteur lopend zijn werk deed. Met het afvoeren van de laatste "blauwe wagens" in 1968 verdween de laatste loopwagen.
(Jos Frederiks)

N

 
Noodstop: Met volle kracht, zand en blokken een noodremming uitvoeren.
(Henk Graalman)

O

 
Onderuit gaan:

Wanneer een wagen gaat glijden op gladde rails en er zand getrapt moet worden (gaat tegenwoordig automatisch). Vooral een verschijnsel in  de herfst wanneer gevallen bladeren de rails ‘vet’ maakten, vooral op de Churchilllaan, Westermarkt etc..
(Henk Graalman)

Onderzeeërs:

Bijwagenserie 701-880, tussen 1914 en 1921 in dienst is gesteld. Vanwege het bolle dak en de vijf ventilatiekokers op het dak.

P

 
Paard: Rijrichtingkruk, een soort contactsleutel voor de tram. Het paard had 4 standen. vooruit, achteruit, de nulstand, en de z.g. sterstand (*). De standen spreken volgens mij voor zich. In de sterstand was alles op de tram in bedrijf, maar hij kon niet rijden. In de sterstand kon het paard ook van de wagen af en meegenomen worden. Dit laatste was zelfs verplicht als de bestuurder de wagen verliet.
(Jos Frederiks)
Pelikanen: In de jaren 30 werd er "gepelikaand". Er moest sneller gereden kunnen worden om wagens uit te sparen om het dienstbetoon te verhogen. Om dit per lijn te onderzoeken werden ervaren bestuurders op die lijn ingezet om na te gaan of er op verantwoorde wijze sneller kon worden gereden. "Is er bij jullie al gepelikaand?", was dus de vraag. Het woord "pelikanen" is ontleend aan de snelle vlucht van het toenmalige KLM-vliegtuig met de naam "Pelikaan" naar Batavia.
Het sneller rijden betekende ook het einde van de meeste bijwagendiensten en het begin van klachten van de passagiers over ruw rijden. Het schrappen van bijwagendiensten maakte het mogelijk 45 bijwagens te verbouwen tot snelle motorwagens (446-490).
Pitwagen: laatste wagen van de dag die de volledige rit naar het andere eindpunt maakte. Er werd een rode schijf voor de koplamp gezet, aangeduid als "De Pit". Ook de gelede wagens kenden nog "de pit": de woorden "laatste rit" op een rode ondergrond op de richtingfilm.
Plakkenlijn: bijnaam voor lijn 5; een plak is een 2 1/2 cent-stuk; de klanten van lijn 5 waren kennelijk vroeger nogal vrijgevig.
(Cees Pot)
Potwagen: Deze bracht het personeel 's-morgens en 's-avonds naar hun werk cq de remise of zo dichtmogelijk naar hun woonadres.
(C.J. vd Ploeg)
De "pot" was de naam voor het voorwerp waarin personeel dat van de potwagens gebruik maakte een bijdrage kon storten voor de collega's die zo vriendelijk waren op de potwagen dienst te doen. In 1957 zijn de pottrams vervangen door "potautobussen" omdat steeds meer personeel woonde in buurten die voor de tram niet bereikbaar waren. Slechts een enkele maal hebben daarna nog pottrams gereden, bijvoorbeeld bij gladheid.
(Cor Fijma)


foto uit 1932
 

R

 
R-schijf: wagens die naar de remise reden, voerden een metalen plaat op de koplamp waarin de letter "R" was uitgespaard. De drieassers en de gelede wagens voerden geen R-schijven, maar de tweeassers bleven dat doen.
Radwagen: De eerste serie gelede wagens 551-575 waren oorspronkelijk uitgerust met een gangknuppel om de tram te laten accelereren c.q. af te remmen. Bij dat systeem hoorde een z.g. Servomotor. Toen de wagens enkele jaren in dienst waren, gingen die servomotoren kapot, maar nieuwe werden er niet meer gemaakt. Het Servosysteem werd daarop vervangen door een "gangwiel" (rad), zoals bij de drieassers. Radwagens dus.
(Jos Frederiks)

De eerste serie enkelgelede trams 551-575 verscheen in 1957 en werd aangevuld met de wagens 576-587 in 1959. Deze waren servo-gestuurd.    Volgens mij waren de eerste dubbelgeleden 602-634 ook nog servo-gestuurd. Men begon pas eind 70-er jaren met de ombouw. Ik heb nog op de onomgebouwde wagens gereden. Je voelde nog nauwelijks de stellingen; het leek wel of je in een bord pap zat te roeren; zo versleten was alles. Verder piepte en sjilpte de servomotor dat het een lieve lust was.
De verbouwde wagens, met verhoogd dashboard en rad, waren hele fijne wagens. Eindelijk zat er goede cabineverwarming in en de bediening via het rad was ook erg prettig. Een mening die veel bestuurders met mij deelden. Echter niet het merendeel van de bestuurders in de remise Havenstraat.    Toen ook de verbouwing van de stuurstroomwagens ter sprake kwam, heeft men daar zwaar geprotesteerd tegen de plannen om daar ook radwagens van te maken; men vond de bediening niet ergonomisch verantwoord. En met succes. De stuurstroomwagens behielden hun knuppel.
Overigens werden de autootjes van de chefs ook RADwagens genoemd; afgeleid van: Radio Auto Dienst; heel iets anders dus.
(Jerry Hendriksen)

Retenkrabber/-veger: bijnaam voor werklui, die voor de komst van de railreinigers, met een haak het vuil uit de rails krabden.
(Cees Pot)
Ook bleven zij dat doen na de komst van de railreinigers. De railreinigers dienden voor reiniging van wisselloos spoor. De wissels werden altijd gereinigd en gesmeerd door werklieden die in latere jaren met automobielen van de wegdienst de wissels bezochten. Ik heb nog eens in de jaren zestig met een van die werklieden in de avonduren alle wissels in het oostelijk stadsdeel nagereden. Ook hoorde je wel de aanduiding "retenveger" naast "retenkrabber" gebruiken.
(Cor Fijma)


fragment foto Tom Mulder

S

 
Sjorren: vond plaats met trams die te vroeg dreigden aan te komen op het Stationsplein. Dan werd er stapvoets gereden.
(Henk Graalman)
Stoeltjeswagens: De serie 301-320 (ex 401-420) stond als "stoeltjeswagens" bekend. De in 1910-1911 door Werkspoor gebouwde serie bijwagens werd in 1913-1914 tot motorwagens verbouwd. Omdat zij in afwijking tot de meeste overige trams die langsbanken hadden over omklapbare dwarsbanken beschikten, werden zij "stoeltjeswagens" genoemd. Zij deden dienst tot 1950-1951. Nadien werden enkele wagens nog als werkwagen gebruikt. De laatste vier wagens werden in 1956 gesloopt. De 307 is als museumwagen bewaard en is nu (2011) rijvaardig.

Stuurstroomwagens: Bij de eerste series gelede wagens werden de weerstanden die de motoren geleidelijk van stroom te voorzagen, langs mechanische weg kortgesloten. Bij de latere series gebeurde dat elektrisch, de weerstanden werden dus bediend door een stuurstroom. De eerste wagens waarbij dit gebeurde was de serie 635 - 669. Daarom kregen die de naam stuurstroomwagens. De stuurstroomwagens zijn bijna allemaal al lang geleden gesloopt.
(Jos Frederiks)

de 665 is als museumstuk bewaard. (red.)

Spoorwagens:

Trams die tot diep in de nacht op het Stationsplein moesten wachten op de binnenkomst van de laatste trein. Met de instelling van het busnachtlijnennet in de nacht van 3 op 4 mei 1969 kwamen de spoorwagens te vervallen.

T

 
Trapwagens: De BN-serie 817-841 en 901-920 die voetbediening heeft.
Trammodill:

Als proefwagen voor de komende elektronenserie werden de 570 en 652 voorzien van een simaticbediening. In die dagen had DAF de Daffodill met varierende transmissie en zo ontstond deze naam.

U

 
Unions: Raab leverde de Unions 15-39 en 50-155 Werkspoor leverde de serie 40-49 en 156-179 en Van der Zypen en Charlier de serie 180-229. De drie leveranciers hadden elk hun eigen manier van bouwen - in het uiterlijk en constructie zijn er daardoor grote verschillen tussen de series, waardoor ze makkelijk te onderscheiden zijn.
De naam Union was in sierlijke letters in de dekplaat van de schakelkasten gegoten - een bijnaam is dan snel geboren. Bij de serie 180-229 is de naam Keulenaren echter ontstaan - naar de herkomst van de wagens. Overigens hadden ook de wagens 13-14 een Unioninstallatie - doch kregen niet de naam Union.
(Marc van Deventer)
Lees ook >>

Uitlopen: Uitrukkende (uitlopende) trams op de Amstelveenseweg bij de brug over de Kostverlorenvaart om hun dienst aan te vangen. Het betreft trams van de lijnen 1 en 17 onderweg naar hun werkterrein.


foto Cor Fijma

Utrechtenaar: de "Utrechtenaar" is door de gemeente Amsterdam in 1939 aangekocht van de gemeente Utrecht. In deze gemeente werden de tramlijnen opgeheven. Het betrof een serie van 12 motorwagens uit 1927. Ze kosten destijds 1000 gulden per stuk en verkeerden in prima staat. Ze hebben in Amsterdam tot 1961 dienst gedaan op lijn 5.
Lees ook >>


pentekening Jos Wiersema

V

 
Vlooienwagen: bijnaam voor de wagens 13 en 14 hadden een stoffen bekleding op de banken. Maar er waren in die tijd nogal wat lieden die weinig begrip van hygiëne hadden.
Vierkante wielen:

Bij doorglijden met geblokkeerde wielen slijt een stukje van het wiel af, waardoor de wagen gaat bonken. Wat overdreven wordt dat 'vierkante wielen' genoemd.

Vogelkooitje: bijnaam voor de bijwagens van serie 881-900 met middenbalkon waarin de conducteur als het ware heen en weer hipte van het ene naar het andere compartiment. De wagens 931-950 waren ook zo ingericht, maar die werden nooit als 'vogelkooitjes" aangeduid.

Vogelkooitje
pentekening Jos Wiersema

W

 
Wachtwagens: In 1964 zijn "wachtwagens" ingesteld. Op de Prins Hendrikkade werden tramstellen en losse motorwagens geplaatst die bij vertraging op de lijnen die het Centraal Station aandeden konden invallen op die lijnen. Enkele jaren geleden zijn de wachtwagens wegens bezuinigingen opgeheven."
(Jos Frederiks)
Later stonden ook wachtwagens op het Surinameplein..
(J.Baan)

Z

 
Zand trappen: Als de rails glad waren door vochtaanslag of door vallende bladeren konden de wielen hun greep op de baan kwijt raken en begon de tram te glijden. Om dit te voorkomen kon voor de wielen zand gestrooid worden, door op een pedaal te trappen. Door de bestuurders werd dit "zand trappen" genoemd.
(Jos Frederiks)
Zuchters: bijnaam voor de eerste serie LHB (Linke, Hoffmann, Busch) wagens 725-779, de 8G wagens hadden een handrem, die bij een snelheid van minder dan 8 km p.u automatisch vast sloeg. Dat ging gepaard met een kort hard sissend geluid. Als van een diepe zucht dus. Overigens was dit niet de beste serie trams die in Amsterdam heeft gereden. Ze waren zeer storinggevoelig en zijn dan ook al lang verdwenen.
(Jos Frederiks)

(Oud-)personeel GVB; weet u meer Amsterdams tramjargon?
Mail naar corfijma@amsterdamsetrams.nl

laat een berichtje achter

omhoog

 

Bezoekersteller

eXTReMe Tracker